Op deze pagina vind je allerlei werkvormen en werkbladen om werkwoordspelling en zinsontleding te oefenen.
-D, -T, of -DT WERKBLAD

Werkwoorden die eindigen op een -d zijn vaak verwarrend. Is het nu een -d, een -t of een dt?! Met dit werkblad worden verschillende situaties onder elkaar gezet met het doel om duidelijkheid te scheppen. Tip: vervang het werkwoord gewoon door lopen met de video van het Klokhuis als instructie.
UITBEELD KAARTJES

Doel: sterke en zwakke werkwoorden oefenen.
Deze activiteit is bedoeld als introductie bij een les werkwoordspelling. Het is een actieve en coöperatieve werkvorm. De kinderen krijgen in groepjes van 3 of 4 een stapeltje werkwoord kaartjes die zij aan elkaar mogen uitbeelden. Met de klok mee doordraaien zodat iedereen een aantal keer mag uitbeelden.
Degene die als eerst het goede antwoord geeft krijgt het kaartje. Het gaat er dan dus om wie de meeste kaartjes verzamelt. Echter moet het werkwoord eerst worden opgeschreven op de placemat.
Bijvoorbeeld; ik schaatste, hij schaatste, wij schaatsten. Ieder groepslid schrijft dit dus voor zichzelf op. Aan het eind van de activiteit kan de groep samen bepalen welke vorm correct is en in het midden van de placemat komt te staan. Dit kan dan klassikaal worden besproken.
WANDEL WISSEL UIT

Doel: de sterke en zwakke werkwoorden door elkaar in zowel TT als VT oefenen.
Benodigdheden: flitskaartjes (zie werkblad), potlood of pen + schrift/papier om te schrijven.
De kinderen krijgen allemaal een flitskaartje. Hiermee mogen zij gaan rondlopen door de klas en een maatje gaan zoeken. Zij moeten ervoor zorgen dat de achterkant van het kaartje niet te zien is, gezien hier het antwoord staat. Wanneer zij een maatje gevonden hebben schrijft de ene de goede werkwoordsvorm op in zijn of haar schrift. De ander controleert dit antwoord door het kaartje om te draaien en te laten zien. Dan draaien de rollen om. De leerlingen verbeteren indien nodig en wisselen dan van kaartje om op zoek te gaan naar een nieuw maatje.
WOORDSOORTEN SPEURTOCHT

Met deze speurtocht oefenen de leerlingen de woordsoorten lidwoord, bijvoeglijk naamwoord, zelfstandig naamwoord en werkwoord. Hang de platen op en laat hen een zin maken met de verschillende woorden zoals bij het voorbeeld van de molen.